‘Nederlandse Belastingdienst is ontspoord’

“Onze Belastingdienst is ontspoord”, stelde senator Martin van Rooijen vast bij de behandeling van het Belastingplan 2020 in de Eerste Kamer. “Hoe heeft de ooit beste Belastingdienst ter wereld zo diep kunnen zakken?”

Belastingenvelop - Foto: Mystic Mabel (Flickr c.c.)

Er moet een ‘standstill’ komen bij de wetgeving om de Belastingdienst in staat te stellen orde op zaken te brengen. Dat betoogde Martin van Rooijen bij de behandeling van het Belastingplan 2020. Van Rooijen – die tegenwoordig voor 50PLUS opereert als fractieleider in de Eerste Kamer – vroeg om een pauze voor de Belastingdienst. “Om op adem te komen”, zei hij. “En die tijd moet gebruikt worden om tot een fundamentele hervorming te komen van het stelsel en modernisering van de Belastingdienst!”

Rutte stond erbij en keek ernaar

De teloorgang van de Belastingdienst had al lang een persoonlijke zaak moeten zijn voor premier Rutte, stelde Van Rooijen. “Hij moet nú optreden! Drie kabinetten Rutte hebben die teloorgang van de Belastingdienst laten gebeuren: de premier stond erbij en keek ernaar. Ik heb de premier bijna nooit kunnen betrappen op zorgelijke verklaringen over de staat van de Belastingdienst.” Ook voor minister Hoekstra had de Belastingdienst ‘chefsache’ moeten zijn. “Hij is immers staatsrechtelijk verantwoordelijk. Hoekstra houdt zich wel erg buiten beeld. Het is ver over twaalf”, aldus Martin van Rooijen.

Tweede staatssecretaris voor Belastingdienst

De senator van 50PLUS herhaalde opnieuw zijn verzoek aan de premier en de minister van Financiën om op korte termijn een tweede staatssecretaris van Financiën te benoemen. “Hij of zij zou uitsluitend verantwoordelijk moeten zijn voor de Belastingdienst. De Belastingdienst is een te zware belasting voor één staatssecretaris. Partijpolitiek behoeft dat geen probleem te zijn, want hij mag van ons ook van D66 komen of partijloos zijn. Het gaat om de expertise!”

Parlementair onderzoek of enquête

Martin van Rooijen vroeg zich hardop af of het geen tijd is voor een parlementair onderzoek of zelfs enquête naar de Belastingdienst. “Wellicht is zelfs de minder politieke Eerste Kamer beter geschikt een enquête, mini-enquête of onderzoek uit te voeren”, stelde de senator voor. “Onze Inkomstenbelasting is ziek en onze Belastingdienst is ontspoord. De teloorgang van de Belastingdienst; hoe heeft de ooit beste Belastingdienst ter wereld zo diep kunnen zakken?”

Belastingstelsel is mishandeld

Het probleem zit bij de Belastingdienst zit heel diep, stelde Martin van Rooijen vast. “Alle kabinetten van na de invoering van het boxenstelsel in 2001 hebben het belastingstelsel als een politiek speeltje behandeld. Ja, zelfs mishandeld! En de Belastingdienst is als Kop van Jut gebruikt. De wettenkerstboom werd steeds voller gehangen en is eraan bezweken. Er is een spoor van vernieling aangericht. En de staatssecretarissen hebben dat aftakelingsproces niet kunnen of willen keren.” Martin van Rooijen diende als Tweede Kamerlid een behoorlijk aantal moties in die uiting gaven aan zijn grote bezorgdheid. ‘Maar geen enkele werd aangenomen of kreeg ‘oordeel Kamer’. Ik moet nu helaas constateren dat we op een dood punt zijn aangekomen”, aldus de senator.

2000 euro minder belastingverlaging

Martin van Rooijen hekelde ook nog de belastingverlaging voor ouderen; die was in de periode 2010 tot 2020 bijna 2000 euro minder dan voor werkenden. “Voor werkenden is het totaal van algemene heffingskorting en arbeidskorting tussen 2010 en 2020 met 3110,- euro gestegen tot 6530,- euro. Voor ouderen is de algemene heffingskorting en ouderenkorting met 1300,- euro gestegen tot bijna 3000,-.” Tussen werkenden en niet-werkenden gaapt een gast van 2000 euro aan belastingverlaging, rekende Martin van Rooijen voor.

 
De volledige inbreng Martin van Rooijen tijdens het debat over het Belastingplan 2020:
   
“Onze Inkomstenbelasting is ziek en onze Belastingdienst is ontspoord. De teloorgang van de Belastingdienst; hoe heeft de ooit beste Belastingdienst ter wereld zo diep kunnen zakken? Hoe heeft het zover kunnen komen?

Er moest een rapport van de Commissie Borstlap en Joustra uit 2017 aan te pas komen om de politieke boel eens goed wakker te schudden. En daar was een dramatische aanleiding voor nodig: de vertrekregeling voor 5000 ambtenaren van de Belastingdienst, waarvan Wiebes moest erkennen dat hij er niet van op de hoogte was.
  
Dat rapport geeft een beeld van de chaos. Ingeslepen informaliteit, informele besluitvorming zonder afstemming met de minister en staatssecretaris, met de top van de belastingdienst en met de ambtelijke top van het ministerie. De investeringsagenda is in beslotenheid ontwikkeld.

Staatssecretaris Wiebes schreef toen aan de Kamer: ‘Ik heb de hardnekkigheid van de Belastingdienst onderschat. Dat is mede de oorzaak van de vertrekregeling’. Ooit zei hij dat de burger oploopt tegen een anonieme organisatie. Het deed hem denken aan Kafka.

Het probleem zit nog dieper. Alle kabinetten van na de invoering van het boxenstelsel in 2001 hebben het belastingstelsel als een politiek speeltje behandeld, ja mishandeld, en de belastingdienst als kop van jut gebruikt. De wettenkerstboom werd steeds voller gehangen en is eraan bezweken. Er is een spoor van vernieling aangericht. En de staatssecretarissen hebben dat aftakelingsproces niet kunnen of willen keren. Er werden na 2001 staatssecretarissen aangewezen die onvoldoende kaas hadden gegeten van de Belastingdienst, haar taken, bevoegdheden, beperkingen en vooral haar cultuur. Die is dominant, zelfbewust, eigenzinnig. Maar ook trots: Wij van Financiën, Wij van de Belastingdienst. De invoering van het toeslagen stelsel met uitvoering door de Belastingdienst kwam erbij als een dief in de nacht. Er was niet goed nagedacht over de kwetsbaarheden van deze dienst.

Wat zich dan wreekt is dat de post van staatssecretaris van Financiën bij formaties niet de prioriteit krijgt die het moet hebben. De post is zwaarder dan een aantal ministersposten. Soms zitten er twee ministers op één ministerie met in totaal drie bewindslieden. Raar maar waar, in een toch heel klein kabinet. Men denkt: zolang het geld met bakken binnenkomt is er niets aan de hand. En als in de crisis er tekorten dreigen draaien we de kraan van lastenverzwaringen gewoon wijd open: 30 miljard. Kassa!

Dat was vroeger anders.

Kijk naar de keur van namen van prominente staatssecretarissen van Financiën vanaf 1960 tot 2001: allemaal met een fiscale achtergrond en meestal afkomstig uit de Belastingdienst. Fiscale deskundigen die het politieke handwerk al kenden of snel leerden. Zij waren in staat met argumenten en gezag in het kabinet te zeggen: ‘niet doen’.
 
De nieuwkomers vanaf 2001 hadden vrijwel geen fiscale achtergrond en zeker geen ervaring met de Belastingdienst. Sommigen werden later ook nog gepromoveerd tot minister maar niet altijd met succes.

Het eerste wat moest gebeuren en gelukkig is gebeurd: weer iemand aan het roer benoemen met fiscale kennis van zaken, met de benodigde expertise en die het reilen en zeilen van de Belastingdienst goed kent en de weg weet in het fiscale wetgevingsgebouw, dat steeds meer op een doolhof lijkt.
 
Deze staatssecretaris, de opvolger van Wiebes, heeft de ambities van Wiebes fors naar beneden bijgesteld: de modernisering van de dienst is een zaak van de lange adem.
    
In mijn periode als lid van de Tweede Kamer heb ik intensief met de staatssecretaris en soms ook met de minister gedebatteerd over het fiscale beleid en over de Staat van de Belastingdienst.
   
Ik heb een behoorlijk aantal moties ingediend die uiting gaven aan mijn grote bezorgdheid. Geen enkele werd aangenomen of kreeg oordeel Kamer. Ik moet nu helaas constateren dat we op een dood punt zijn aangekomen.

Eigenlijk moet er zoveel als mogelijk een standstill komen bij de wetgeving om de Belastingdienst in staat te stellen de zaken op orde te brengen. Een adempauze om op adem te komen. En die tijd moet gebruikt worden om in het nieuwe regeerakkoord van 2021 tot een fundamentele hervorming te komen van het stelsel en modernisering van de Belastingdienst.

We moeten nu de tijd nemen om de bouwstenen voor de hervorming aan te dragen en daarvoor tijdig een groot draagvlak te scheppen, zo mogelijk met brede consensus.

Niets is politieker dan een belastinghervorming. En we hebben gezien hoe lang een pensioenhervorming duurt. Kan de staatsecretaris hier in deze Kamer uitvoerig op ingaan?
  
Ik heb een klein deel van het emotionele debat in de Tweede Kamer over de kinderopvangtoeslag vanuit de zaal meegemaakt en de emoties van betrokkenen, de slachtoffers op de tribune gezien en gevoeld. Het was aangrijpend. Schrijnend om te horen en te zien.

De uitvoeringsproblemen bij de kinderopvangtoeslag zijn de druppel. Maar die problemen zijn uitdrukking van een veel dieperliggend probleem: de invoering van het toeslagenstelsel, uit te voeren door de Belastingdienst.
  
Oud-staatssecretaris Wijn voerde het toeslagenstelsel in en verkondigde met trots dat de Belastingdienst ging zorgen voor inkomen. Ik heb destijds Wijn dringend gewaarschuwd: doe dit de Belastingdienst niet aan en als dat toeslagenstelsel er toch moet komen, richt dan een aparte uitvoeringsdienst in, een Dienst 2.

De ambtenaren van de Belastingdienst zijn opgeleid tot deskundigen voor het uitvoeren van de belastingwetgeving: heffen, controleren, innen van belastingen. Dat is ook hun mentaliteit en cultuur. Zij hebben grote moeite om geld uit te keren, te betalen aan burgers op basis van voorlopige inkomensgegevens en dan ook nog ongecontroleerd. Het is geen uitkeringsorganisatie maar een incasseerder. Al mag het geen incassobureau worden.

Mijn vrees is helaas uitgekomen. Na de Bulgarenfraude die tot het aftreden leidde van Weekers werd op verzoek van de Tweede Kamer overgegaan tot een streng controlebeleid. Ook ik moet vaststellen dat onzorgvuldige controle bij de kinderopvangtoeslag tot uitwassen heeft geleid. Zorgelijk is dat de omvang nog lang niet in beeld is.

Ik noem naast het toeslagenstelsel een reeks beslissingen die tot de huidige fiscale impasse hebben geleid en die veelal door politieke besluiten is gedragen.

Er waren zware hervormingscommissies als Oort, Stevens en Vermeend, die tot fundamentele wijzigingen hebben geleid. In mijn waarneming niet altijd verbeteringen.

De volgende hoofdlijnen springen eruit.

1) Nevendoelen van de belastingheffing nemen een steeds grotere plaats in bij de belastingwetgeving. Ik noem inkomensbeleid, arbeidsmarktbeleid en milieubeleid. Daar komt nu het Klimaatbeleid bij, dat vooralsnog een monster kan worden voor de Belastingdienst. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de uitvoering daarvan wil uitbesteden naar een andere dienst. Veelzeggend. Het water staat aan de lippen van de Belastingdienst. Graag een reactie van de staatssecretaris.
  
Inkomensbeleid heeft tot grote nivellering geleid. Koopkrachtplaatjes leiden per jaar tot bijsturing van losse onderdelen van de inkomstenbelasting en de toeslagen.
 
Arbeidsmarktbeleid dat tot grote verschillen in effectieve druk heeft geleid tussen 1- en 2-persoonshuishoudens, tussen werkenden en niet meer werkenden en werknemers en zelfstandigen. In hoeverre is er sprake van fiscale discriminatie en ook leeftijdsdiscriminatie? Graag een reactie.

2) Een uitvloeisel is de onuitroeibare politiek van kabinetten van elke kleur om steeds meer inkomensafhankelijke regelingen in te voeren. Die in hun stapeling en samenval leiden tot gevolgen die ongewenst, onvermijdelijk en onoplosbaar zijn. Zie het rapport over de Marginale druk.
  
De huur- en zorgtoeslag met hun eigen inkomensgrenzen dynamiek maken de samenloop met de inkomstenbelasting nog gecompliceerder. Een onontwarbare kluwen. Graag een reactie.

3) Het enorme aantal van 1,1 miljoen ZZP’ers roept de vraag op in welke mate de zeer royale fiscale regeling medeoorzaak is. Zorgelijk is dat na de afschaffing van de VAR en het feitelijk buitenwerkingstellen van de wet DBA als opvolger van de VAR er in feite een controle loos tijdperk is ingetreden, dat nog lang kan voortduren. Graag een reactie over een oplosing.
 
De teloorgang van de Belastingdienst had al lang Chefsache moeten zijn voor de premier. Hij moet nu optreden.

Drie kabinetten Rutte hebben die teloorgang van de Belastingdienst laten gebeuren: de premier stond erbij en keek ernaar. Ik heb de premier bijna nooit kunnen betrappen op zorgelijke verklaringen over de staat van de Belastingdienst.
  
Ik herhaal mijn verzoek aan de premier en de minister van Financiën om op korte termijn een tweede staatssecretaris van Financiën te benoemen, die uitsluitend verantwoordelijk is voor de Belastingdienst. Ik stel voorop dat het geen enkele kritiek is op Snel, ik zie het als steun bij zijn immense taak en verantwoordelijkheid.
  
Ik zeg tegen hem: de Belastingdienst is een te zware belasting voor één staatssecretaris. Partijpolitiek behoeft dat geen probleem te zijn, want hij mag van ons ook van D66 komen of partijloos zijn. Het gaat om de expertise.

Graag een goed onderbouwde reactie van de staatssecretaris, anders overweeg ik een motie in de tweede termijn. Ook voor de hervorming van de Inkomstenbelasting moeten nu stappen gezet worden.

Er kan niet worden volstaan met een louter interdepartementale of Financiën-werkgroep. Meest logisch is een kleine staatscommissie die rapport uitbrengt uiterlijk in december 2020. Het rapport van de Commissie Dijkhuizen is een voorbeeld hoe het niet moet.

Is het geen tijd voor een parlementair onderzoek of zelfs enquête naar de Belastingdienst?
  
De Tweede Kamer heeft zich hier eerder als lam dan als leeuw gedragen, om met oud-Kamervoorzitter Vondeling te spreken.
  
Na de breed ondersteunde motie Heerma over onderzoek naar de Belastingdienst, UWV etc. is het oorverdovend stil geworden. Een motie over een parlementaire enquête over het Kinderopvangtoeslag debacle haalde het niet.
 
Parlementaire enquêtes hebben de naam en faam erop uit te zijn koppen te laten rollen. En vaak worden dan zaken politiek afgeruild: jij weg, dan ook jij weg. Of allebei niet weg. Dat is verkeerd. Wellicht is daarom de minder politieke Eerste Kamer beter geschikt een enquête, mini-enquête of onderzoek te houden.

Welnu, ik heb in de Tweede Kamer in 2018 een motie ingediend samen met het Kamerlid Leijten van de SP voor een parlementair onderzoek naar de Belastingdienst.
  
Ik heb die niet in stemming gebracht, omdat ik nog wilde afwachten of er een kentering zou komen. Minister Hoekstra kende mijn opvatting. Wel was hij het eens met mij dat er direct een extern onderzoek moest komen naar de ICT-top van de Belastingdienst. Dat onderzoek door Ernst &Young zou eind dit jaar gereed zijn. Kan de staatssecretaris aangeven of dat onderzoek gereed is? En wil hij dat rapport ook terstond aan deze Kamer zenden?

Inmiddels – één jaar later – is duidelijk dat de situatie bij de Belastingdienst onhoudbaar is. Een enquête of onderzoek zou toekomstgericht moeten zijn en geen bijltjesdag mogen worden. Wegsturen van voorgangers van zittende bewindslieden lost ook niets op. Niet omzien in wrok.
 
Onderzoeken door Donner en de eigen accountantsdienst zijn prima, maar de Belastingdienst moet Chefsache zijn voor het parlement zelf. Is het niet de Tweede Kamer, dan toch wel de Eerste Kamer.

De Belastingdienst moet overigens ook Chefsache zijn van minister Hoekstra die staatsrechtelijk verantwoordelijk is voor de Staatsecretaris. Hij houdt zich wel erg buiten beeld. Het is ver over twaalf.

Voor dit kabinet is regeren naar voren halen en vooruitschuiven Dit kabinet haalt lastenverlichtingen naar voren en schuift lastenverzwaringen door naar het volgende kabinet.

Het kabinet haalt 1,7 miljard geplande lastenverlichting naar voren uit 2021 en er komt 3 miljard structureel aan extra middelen bij om de lasten van huishoudens te verlichten, vooral voor werkenden. Daarvan is 1,5 miljard afkomstig uit een verschuiving van lasten van burgers naar het bedrijfsleven.

Het uitstel van lastenverzwaringen blijkt uit de recente middellange termijn raming van het CPB.

Ik citeer het CPB: ‘De beleidsmatige lasten stijgen met 5,8 miljard waarvan 4,5 ten laste van gezinnen, vooral door stijgende zorgpremies en het hogere loon en de inkomstenbelasting, zoals bijv. beperking hypotheekrente renteaftrek’. Graag een onderbouwing van deze 2 schuifbeleidskeuzes.

Terug naar 2020

De Arbeidskorting wordt verhoogd met 420 euro. De Ouderenkorting wordt met geen cent verhoogd.  In 3 jaar tijd gaat de arbeidskorting met bijna € 1000,- omhoog en dat kost liefst 2,1 miljard. De ouderenkorting wordt beleidsmatig in die jaren niet verhoogd.

Dat brengt mij op de ontwikkeling van de collectieve lasten: In de 9 jaren Rutte zijn de collectieve lasten gestegen van 34 naar 39%. Dat is de belangrijkste reden voor de geringe koopkrachtverbetering voor iedereen, maar vooral ook voor niet meer werkenden. Die waren al zwaar getroffen door de lastenverzwaringen na de crisis En dan als extra klap ook nog veel minder belastingverlaging onder Rutte 2 en 3 in het belastingplan van 5 miljard van 2016 en weer in dit miljardenplan onder het motto: we verlagen de belasting op arbeid. En onder het motto: en we verlagen die voor ouderen zeker niet. Ik kan dat simpel aantonen.

Voor werkenden is het totaal van algemene heffingskorting en arbeidskorting tussen 2010 en 2020 met € 3110 gestegen tot € 6530.Voor ouderen is de algemene heffingskorting en ouderenkorting met € 1300 gestegen tot bijna € 3000.  Ouderen krijgen in de periode 2010-2020 bijna € 2000 minder belastingverlaging dan werkenden.

Op dit moment hebben ouderen € 3100 lagere heffingskortingen dan de kortingen van de werkenden: € 3400 tegenover € 6500. Dit is het resultaat van 20 jaar pure fiscale leeftijdsdiscriminatie vanaf 2001.Dat heeft niets met belastingheffing naar draagkracht te maken.

Uit de antwoorden op mijn vragen blijkt dat de arbeidskorting in 2022 bijna 23 miljard kost en dat daarvoor de tarieven van alle schijven met 5,65% verlaagd hadden kunnen worden voor jong en oud. En daarmee had ook de marginale druk verlaagd kunnen worden en de afbouw van de arbeidskorting fors beperkt.

Het Nibud heeft vorig jaar een beeld gegeven van de koopkrachtontwikkeling over de periode 2010-2019. Daaruit blijkt dat de lonen met 11% stegen, de AOW met 15% en de pensioenen met 0% omdat die al 10 jaar niet worden verhoogd.

Gevolg is dat voor een minder dan modaal inkomen van € 30.000 de verbetering voor werknemers € 3000 euro is en voor AOW’ers € 1500 euro. Voor mensen met aanvullend pensioen van € 20.000 of meer is er volgens cijfers van het CBS een koopkrachtdaling van 12% sedert 2010.

Dit geeft mij aanleiding dieper in te gaan op het fenomeen van de arbeidskorting.

Ik citeer de hoogleraren Stevens en Caminada uit een artikel in het Weekblad voor Fiscaal Recht van 2 maart 2017.

‘De arbeidskorting heeft een tweeslachtig karakter. Enerzijds compensatie voor niet aftrekbaarheid kosten die causaal samenhangen met in dienstbetrekking verrichte arbeid en anderzijds is het een arbeidsparticipatie prikkel. De arbeidskorting is een schoolvoorbeeld van een fiscaal sturingsmiddel dat tegelijkertijd wordt ingezet als arbeidsmarktinstrument en als belastingherverdeling maatregel. Er zit een storende weeffout in omdat het leidt tot een verschil in draagkracht tussen zij die kosten hebben en zij die dat niet hebben. De weeffout wordt versterkt door de arbeidskorting inkomensafhankelijk te maken om participatie aan de onderkant te versterken. De toenemende marginale belastingdruk in het afbouwtraject heeft echter een participatie ontmoedigend effect’. Zij wezen erop dat er niet minder dan 5 arbeidsmarktmaatregelen zijn, het waren er zelfs 7.

De huidige arbeidskorting met de afbouw is een veelkoppig monster dat in de ogen van de 50PLUS fractie totaal is ontspoord.

Tot 2001 bestond er en belastingvrije som en een arbeidskostenforfait voor de zgn. verwervingskosten van inkomen uit arbeid. Beide kwamen in aftrek op het belastbare inkomen zodat het belastingvoordeel groter was naarmate men in een hoger tarief zat over de inkomsten. Aftrek volgens het geldende toptarief. Er was in feite een inkomensafhankelijk belastingvoordeel. Het belastbaar inkomen was een netto begrip: inkomsten min kosten.

Nu is het inkomen een bruto begrip. De belastingvrije voet werd afgeschaft en vervangen door een heffingskorting, een vaste belastingaftrek, die voor ieder een gelijke belastingvermindering geeft. Onafhankelijk van inkomen. Ik heb dat toen de grootste nivelleringsoperatie ooit genoemd.

Door de later ingevoerde afbouw van de arbeidskorting is er nu sprake van een omgekeerde inkomensafhankelijkheid: hoe hoger het inkomen, hoe lager de korting en het belastingvoordeel. Een dubbelde nivellering en een totale omkering van de lang gangbare fiscale systematiek. Daar komt het toeslagensysteem nog bij, die sterk inkomensafhankelijk is en de marginale druk nog veel verder verhoogt.

De arbeidskorting startte met een bescheiden bedrag maar is geleidelijk uitgegroeid tot het fiscale monster van arbeidsmarktbeleid met een prijskaartje van bijna 23 miljard. Eigenlijk onvoorstelbaar. Vroeger noemden we op Financiën dat een Camel nose: het begint klein en wordt steeds groter.

In de inkomstenbelasting bestaan nu 2 soorten belastingmensen: werkenden en niet meer werkenden. Some are more equal than others.

Op de vraag van mijn fractie over het waarom van de arbeidskorting was het antwoord. ‘De verhoging van de arbeidskorting heeft ten doel de lasten op arbeid te verlagen. Hierdoor wordt het aantrekkelijker om te gaan werken en stijgt het besteedbaar inkomen van werkenden. Dat is goed voor de werkgelegenheid. De verhoging van de ouderenkorting heeft ten doel de koopkracht van gepensioneerden te stimuleren’. Wat een magere onderbouwing voor 23 miljard. Graag een betere uitleg.

Voor de werkenden wordt in 2021 een astronomisch belastingcadeau uitgedeeld van € 4200 en met een langzame afbouw. De niet meer werkenden moeten het doen met een bescheiden ouderenkorting van € 1600 met een heel snelle afbouw bij ruim € 40.000.

Op de vraag van 50PLUS met hoeveel het AOW-percentage verlaagd zou kunnen worden als de heffingskortingen niet in aftrek zouden komen voor de te betalen AOW, werd geantwoord dat het AOW-percentage met 4,85 % verlaagd zou kunnen worden. Let wel: dus van 18 naar 13%. Hoezo AOW onbetaalbaar, vraag ik mij dan af.

Werkenden dragen te weinig bij voor AOW en pensioen. De werkelijke te betalen AOW-premie is 4 tot 9 % in plaats van 18% en is dus 50 tot 75% te laag AOW’ ers betalen steeds meer belasting over hun eigen AOW-uitkering. Ik noem dat de indirecte stille fiscalisering van de AOW. De pensioenpremie is in het algemeen 60 tot 70 % van de kostendekkende premie en dus ook veel te laag. En wie betaalt dat? Juist: de niet meer werkenden door veel een veel lagere dekkingsgraad. AOW’ ers zijn zo 2 maal de klos van Rutte 1-2 en 3.

Ik kan kort zijn over de onrechtvaardige belastingheffing van spaarders in box 3. Het blijft een black box voor de Tweede en Eerste Kamer. Voor veel fracties en ook voor mijn fractie blijft het trekken aan een dood paard. Wacht u maar tot 2022. Met de CDA-fractie betreuren wij het dat het niet mogelijk is om nu al tijdelijk voor spaarders een extra vrijstelling te realiseren. Graag reactie. Ik wacht de gedachtewisseling met de staatssecretaris met meer dan gewone belangstelling af.”

© 9 december 2019