Begroting van het Ministerie van SZW
De inbreng van senator Martin van Rooijen in de Eerste Kamer bij de begroting 2021 van het Ministerie van SZW. Motie onder de inbreng.
“Minister Koolmees heeft te kennen gegeven dat hij de regels van het nieuwe pensioencontract wil gebruiken voor de overbruggingsperiode, het zogenaamde ingroeipad, naar het moment van transitie die geleidelijk moet verlopen.
Ik heb daarover een aantal vragen gesteld die ook door de CDA-fractie werden overgenomen. De Minister schrijft in zijn antwoord van 14 december: “Eenvoudig weg lukt het de fondsen niet om in het huidige stelsel de toegezegde pensioenen met een grote mate van zekerheid waar te maken”.
Hier gebruikt de Minister de term: grote mate van zekerheid. In het verleden ging het steeds om garanties, om onvoorwaardelijke toezeggingen, om, zoals de President van DNB zegt “een resultaatsverplichting”. Ik zie in de term “grote mate van zekerheid” een nuance, niet onbelangrijk. Want het hele FTK is nu juist gebouwd rond de onjuiste veronderstelling dat er sprake zou zijn van een garantie. Daarom een risicovrije rente als discontovoet en daarom grote buffers. Als die garantie er ook nu al niet meer is, waarom dan nog vasthouden aan die strenge normen terwijl IORP I en II voor een zo groot mogelijke zekerheid een prudent verwacht rendement als discontovoet voldoende vindt?
In dezelfde brief blijft de Minister vasthouden aan de uitgangspunten van het FTK als het gaat om de verdeling van het vermogen. Velen zijn het daar niet mee eens. Dat zou de toevallige rente van het moment bepalend maken voor de verdeling. 80plussers hebben hun pensioenvermogen opgebouwd in jaren met hoge rendementen en in het nieuwe stelsel zouden die rendementen voor hen beschikbaar moeten zijn in de opbouw van hun persoonlijke vermogen. Maar bij de verdeling van het vermogen dat in het verleden werd opgebouwd moeten ineens andere normen gelden. Zo starten jongeren met een relatief grote pot die ze te danken hebben aan de inleg en het rendement daarop van ouderen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dan hebben de gepensioneerden de pech dat ze in moeten varen in een tijd dat de rente gedomineerd wordt door ingrepen van de ECB. Een uitzonderlijke tijd met een uitzonderlijk lage rente. Terwijl de werkelijk gerealiseerde rendementen veel hoger waren en zijn. Dat is toch niet uit te leggen?
Het is nog maar een paar weken tot 1 januari en niemand weet nog hoe het per 1 januari 2021 eruitziet. In de Volkskrant stond een artikel over de overeenstemming die zou zijn bereikt tussen de Minister en de sociale partners over het FTK tijdens de transitieperiode, de periode die door de Minister werd beschreven als een ingroeipad. Is het juist wat in de Volkskrant staat? Kan de Minister details geven over deze overeenkomst? Is het waar dat er bij een dekkingsgraad van meer dan 100% partieel en boven de 105% volledig mag worden geïndexeerd? Is het waar dat de minimaal vereiste dekkingsgraad nu voor de transitieperiode wordt bepaald op 95%? Is het waar dat tussen 90% en 95% niet behoeft te worden gekort maar dat een herstelplan moet worden gemaakt? Zijn hiermee de grote pensioenfondsen ABP, PFZW, PME en PMT uit de zorgen?
Bij mij heeft steeds de indruk bestaan dat de Minister tijdens de transitie de regels van het nieuwe contract zou toepassen. Betekent dat niet dat zou worden vooruitgelopen op verwachte rendementen? Ik begrijp uit berichten in het FD dat de Minister een advies vraagt aan een Commissie om nog eens naar de rekenrente te kijken die moet worden gehanteerd in de transitieperiode. Het zou dan gaan om de adviezen van de Commissie Dijsselbloem over de UFR. Kan de Minister dit bevestigen? Het lijkt me logisch dat de rekenrente niet wordt verlaagd in een transitie naar een nieuw stelsel waarin die rekenrente geen rol meer speelt. Is het mogelijk dat de Minister diezelfde Commissie vraagt om ook nog eens te kijken naar de parameters van de Commissie Dijsselbloem, met name de inflatie, die door deze Commissie op 1,9% wordt gesteld terwijl een veel lager getal, bijvoorbeeld 1,3% meer in de rede ligt. Dat zou voor de premie de komende jaren enige verlichting kunnen geven.
Vakbond VCP dringt in een brief van 10 december aan de Tweede Kamer aan op, ik citeer: een vaste rente van 2%, die rust geeft bij de pensioendeelnemers en de sector””. Dat sluit aan bij het initiatiefwetsvoorstel van 50PLUS. Graag uitvoerige reactie.
Is er al meer duidelijkheid over de wijze van invaren? Kan de minister uitvoerig reageren op het nader advies van prof. van Meerten van 13 november aan de Tweede Kamer:
‘het is echt de vraag of invaren de EU-toets haalt
er is gerede kans dat de grote verplichtstelling zal verdwijnen
op grond van EU-Handvest kunnen fondsen en sociale partners direct aansprakelijk gesteld worden’.
Is de minister bereid een EU-toets uit te voeren over Invaren en de Grote Verplichtstelling? Wat vindt de Minister van de opvattingen van onder meer de Koepel van Gepensioneerden dat de onevenwichtigheden vanuit het verleden moeten worden hersteld in het kader van de toedeling van individuele vermogens? Er is de laatste jaren vermogen gevloeid van oud naar jong door te lage premies en het lage rekenrendement. Dat zou moeten worden hersteld.
Is het juist dat de Minister in de transitiefase onderscheid wil maken tussen pensioenfondsen die wel en die niet kiezen voor nieuwe stelsel? Aanpassing van het huidige FTK-transitiekader is immers alleen voor de fondsen die voornemens zijn ook met de huidige pensioenaanspraken en rechten te zullen overstappen naar het nieuwe stelsel. Hoe valt te rechtvaardigen dat voor fondsen die dit voornemen niet hebben het bestaande FTK blijft gelden met grote kortingen en premiestijging?
De minister schrijft: Als pensioenverlagingen met het oog op het nieuwe stelsel niet nodig zijn, hoeven ze nu niet te worden doorgevoerd. Waarom geldt dat niet voor alle fondsen?
Nog enkele vragen die betrekking hebben op de uitwerking van het nieuwe contract. Hoe ziet de minister het beschermingsrendement? De Koepel van Gepensioneerden heeft in het position paper van 29 oktober voor het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer onder punt 1 van verbeterpunten en vragen gewezen op de onduidelijkheid van het begrip beschermingsrendement. Dat rendement is cruciaal voor de toedeling over alle leeftijdscohorten, dus ook de gepensioneerden. Komt hier toch niet weer de RTS om de hoek kijken?
Is de Minister ervan op de hoogte dat life cycle beleggen de noodzaak versterkt om de premie te verhogen. Het is mooi dat hoge rendementen voor jongeren kunnen worden behaald terwijl ouderen het met lage rendementen moeten doen maar de Minister weet toch ook dat de vermogens van jongeren nog relatief laag zijn en die van ouderen juist hoog. Over die hoge vermogens maak je nu een hoog rendement en dat is nodig om voldoende vermogen te hebben voor de toegezegde uitkering.
Wat vindt de minister van de stelling van de Koepel die erop wijst dat: ”bij een keuze voor bijv. 65% vastrentende waarden (op basis van een RTS, lopend naar of onder 0) en 35% zakelijke waarden, het bijna niet mogelijk is om een zodanig rendement te maken dat er kan worden geïndexeerd, terwijl dat toch ook voor gepensioneerden de bedoeling is van het pensioenakkoord. Een beleggingsmix die voor gepensioneerden leidt tot non- indexatie kan niet de bedoeling zijn”.
Wat vindt de minister van enkele bezwaren tegen het pensioenakkoord van KBO Brabant zoals genoemd onder ad 2 in haar position paper van 20 oktober t.b.v. genoemd Rondetafelgesprek? Kan de minister op de volgende bezwaren uitgebreid ingaan?
a) Het invaren dreigt te leiden tot een enorme onteigening ten koste van oudere deelnemers en gepensioneerden. Als er al een nieuw stelsel moet komen met persoonlijke vermogens, de belegde middelen van pensioenfondsen dan verdeeld moeten worden onder deelnemers, slapers en gepensioneerden op basis van de afgedragen premies en het rendement dat daarop is gemaakt.
b) Grote bezwaren tegen life cycle beleggen, dat ertoe leidt dat “over het te lage vermogen dat ouderen en gepensioneerden zouden krijgen toegewezen volgens het standaard-transitie pad, ook nog een relatief laag rendement zou worden berekend, waardoor indexatie ofwel uitzichtloos ofwel marginaal zou worden”.
c) KBO Brabant wijst het inperken van individuele bezwaarmogelijkheden tegen de invoering van de nieuwe contracten categorisch af.
Wat vindt de minister van het voorstel van de ANBO in het position paper van 27 oktober voor het rondetafelgesprek op 4 november onder de kop: Overgangsperiode 2021 om voor 2021 de ondergrens te baseren op een prudent rendement van 1,5%, zoals de minister zelf gebruikt voor de bepaling van de fiscale ruimte?
Wat vindt de minister van de volgende opvatting van de ANBO: Belangrijkste oorzaak is om de huidige regels (het financiële toetsingskader) zo snel mogelijk te verlaten, omdat de rekenrente van 0,2%(ABP) geen enkel recht doet aan de gezondheid van de pensioenfondsen. ANBO stelt te rekenen met voorzichtige rendementen, dat mogelijk is omdat het nieuwe pensioenstelsel ook werkt met projectierendementen.
Ik wacht de antwoorden van de minister met buitengewone belangstelling af.” •
MOTIE
De Kamer, gehoord de beraadslagingen,
overwegende dat in het nieuwe contract niet langer gewerkt wordt met aanspraken en de risicovrije rente,
overwegende dat het gewenst is om in de transitieperiode geen onnodige kortingen door te voeren als gevolg van het knellende huidige FTK,
overwegende dat er grote zorgen bestaan in de transitieperiode over dreigende kortingen bij veel pensioendeelnemers en gepensioneerden,
verzoekt de regering om tot aan de werkelijke transitie in 2026 uit te gaan van een vaste rente van 2%, zodat de waardering van de verplichtingen meer aansluit bij het daadwerkelijke rendement en er rust komt bij de pensioendeelnemers en gepensioneerden en de sector,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Rooijen
© 14 december 2020