Begroting Onderwijs Cultuur en Wetenschap
De Eerste Kamer behandelt deze week de Begroting van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen. En ook bij 50PLUS heeft de jeugd de toekomst. Onderstaand de bijdrage van Senator van Rooijen in het debat.
Voorzitter,
Ondanks dat het niet direct onze achterban betreft heeft 50PLUS absoluut oog voor de belangen van de jeugd. Onze fractie heeft destijds samen met andere fracties in dit Huis gestreden voor de pechgeneratie studenten die zijn opgezadeld met torenhoge studieschulden. Alleen daar al blijkt dat ook de visie van mijn fractie is, dat de jeugd de toekomst heeft!
Voorzitter, onderdeel van toekomst en groei betreft onder andere onderwijs en vandaag hebben we het over de begroting OCW en de aangekondigde bezuinigen daarop van ruim een half miljard.
De Eerste Kamerleden ontvingen een brief d.d. 18 maart jl. van de Universiteiten van Nederland die begint met:
“Het kabinet Schoof bezuinigt fors op universiteiten en wetenschap. Juist in een tijd dat Nederland en Europa weer op eigen benen moeten gaan staan nu de geopolitieke spanningen razendsnel oplopen. Hoe blijven we veilig en weerbaar”?
Hoe waar zijn die laatste zinnen wel niet Voorzitter, want er moet structureel veel meer geld naar Defensie in verband met onze nationale en Europese veiligheid juist vanwege bovenstaand citaat. Helaas “magisch geld” bestaat niet dus moet noodgedwongen op andere terreinen bezuinigd worden. Dit raakt ook de OCW begroting net zoals andere begrotingen.
Voorzitter, mijn fractie vraagt zich af wat precies onder een bezuiniging wordt verstaan want vaak betekent dat niet dat de geldkraan volledig wordt dichtgedraaid maar dat in verhouding met voorgaande jaren er niet méér geld bijkomt voor een bepaalde portefeuille of project. Iedereen is er zo gewend aan geraakt dat steeds méér geld voor hetzelfde doel moet worden vrijgemaakt dat wanneer de subsidie gelijk blijft in vergelijking met een voorgaande periode dat ook bestempeld wordt als een bezuiniging.
Twee kabinetten, Rutte III en Rutte IV, hebben tezamen 20 miljard euro aan de begroting van OC&W toegevoegd. Dat is een stijging met maar liefst 60% over 7 begrotingsjaren. Dan zouden we toch nu, na 7 jaar investeren, met genoegen uitkijken naar de laatste cijfers over de verbeterde leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, en rekenvaardigheid van Nederlandse schoolkinderen. Maar zo is het niet gegaan Voorzitter. De prestaties zijn op belangrijke punten juist ernstig verslechterd.
Als je 20 miljard per jaar extra nodig hebt om de prestaties te laten dálen, hoeveel heb je dan nodig om verbeteringen tot stand te brengen? 40 miljard? 60 miljard? Dit kan niet Voorzitter. Het is onontkoombaar dat er binnen de begroting voor OCW heel precies wordt gekeken naar wat werkt en wat niet werkt. 50PLUS wil de begroting niet verlagen, integendeel, maar beleidsinitiatieven die geen kwalitatieve verbetering brengen moeten worden geschrapt. Dus een kritische evaluatie van het gevoerde beleid van de afgelopen jaren is nodig en niet een vage omarming van geld als het panacee van goed onderwijs.
Ik wil de minister dan ook concreet vragen, met hoeveel de onderwijsbegroting gestegen zou zijn, als sinds 2017 de inflatie was gevolgd. Want dat deel van de stijging was niet beschikbaar voor kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs. Maar het deel daar boven was wel beschikbaar voor kwaliteitsverbeteringen en dat is, zo vermoed ik, nog steeds een miljardenbedrag. Deelt de minister ook de opvatting van 50PLUS, dat er te weinig rendement uit deze investeringen is gehaald?
In dat verband is het ook noemenswaardig, dat veel onderwijsinitiatieven en projecten, menskracht wegtrekken van het primaire onderwijsproces. 50PLUS vindt het verdacht, als het aandeel niet onderwijzend personeel en externen, zowel op de scholen als bij gemeenten en het Rijk, blijft toenemen t.o.v. het aantal leraren die daadwerkelijk voor de klas staan. Kan de minister toezeggen dat deze verhouding onder zijn bewind eindelijk weer de goede kant op zal gaan?
Mijn fractie zoomt in op een paar onderdelen uit de OCW begroting die veel stof hebben doen opwaaien. Zoveel stof dat de term “bezuiniging” thans in verband wordt gebracht met inbreuk op rechtmatigheid en strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb’s) zoals het inbreuk maken op het vertrouwensbeginsel
Het gaat over de zogenaamde bestuursakkoorden die mede relevant zijn voor de bekostiging van het hoger onderwijs. Prof. Schlössels beschouwt deze bestuursakkoorden als overeenkomsten tussen partijen waarbij over en weer verplichtingen worden aangegaan onder andere over de bekostiging en over het aanwenden van diverse intensiveringsgelden in het hoger onderwijs. Daaraan koppelt hij dat door de gesloten bestuursakkoorden vertrouwen is gewekt over de beschikbaarheid van gelden voor het WHO en dat één partij, in casu het Kabinet, daar niet éénzijdig op terug kan komen zonder dat het vertrouwensbeginsel wordt geschaad.
Tevens stelt hij dat bezuinigingen en/of andere prioritering van middelen zeker legitiem kunnen zijn maar dat de gevolgen ervan niet onevenredig nadelig mogen zijn.
Voorzitter, 50PLUS kan zich met dit gedachtengoed in grote lijnen verenigen. De intentie dat reeds aangegane verplichtingen in de vorm van vaste dienstverbanden ten aanzien van docenten en onderzoekers onverkort moeten worden nagekomen is voor mijn fractie een absoluut uitgangspunt. Dit zou anders in de optiek van 50PLUS een onevenredige benadeling zijn voor deze groep werknemers.
De minister geeft aan in de nota n.a.v. het verslag dat juist vanwege deze verplichtingen aan docenten en onderzoekers ervoor gekozen is om de sectorplannen overheid te behouden zodat vaste banen voor wetenschappers niet in gevaar komen. Kan de minister toezeggen dat vaste dienstverbanden binnen het WHO inderdaad gecontinueerd worden en er geen ontslaggolf ontstaat vanwege de aangekondigde bezuinigingen?
In dezelfde nota erkent de minister dat de bezuinigingen ten koste gaan van de zogenaamde startersbeurzen waarvan toekenning begon in de loop van 2022 voor 105 onderzoekers. In 2023 waren dat er 734 dat is in slechts 1 jaar tijd 7x zoveel.
Voorzitter, dat bedoelde ik met hetgeen ik hier eerder naar voren bracht, als je in één jaar tijd een 7-voud ten opzichte van het voorgaande jaar aan startersbeurzen verstrekt en die trend zet zich voort dan heeft dat enorme gevolgen voor de toekomst.
Bij het stopzetten van de starters- en stimuleringsbeurzen is een termijn van drie maanden in acht genomen zodat – volgens de minister – de universiteiten voldoende gelegenheid hadden om zich op deze stopzetting voor te bereiden. Deze termijn wordt door meerdere fracties waaronder die van 50PLUS wel als erg kort beschouwd om adequaat in te kunnen spelen op mogelijk reeds aangegane verplichtingen. Waarom niet een redelijker termijn van 6 maanden zo vraag ik de minister?
In het derde verslag meent de minister dat de universiteiten het jaarlijks budget van €78 miljoen (tot en met 2031) ten behoeve van verlaging van de werkdruk dit ook kunnen aanwenden voor de reeds bestaande verplichtingen voortkomend uit de starters- en stimuleringsbeurzen. Maar zo vraagt mijn fractie aan de minister dan neemt de werkdruk bij universitaire docenten toch toe? Als je iets uit het ene potje haalt ten behoeve van een ander potje dan verplaats je toch het probleem? Het waterbed effect. Kan de minister hierop reflecteren?
Meer geld is volgens de minister niet de oplossing. De Arbeidsinspectie heeft aandachtspunten aangedragen die de universiteiten zouden dwingen tot vermindering van de werkdruk bij docenten.
Voorzitter, dit antwoord begrijpt mijn fractie niet, kan de minister hier nader op ingaan en tekst en uitleg geven over deze stelling?
In de schriftelijke rondes zijn al vragen gesteld over het rapport van de heer Draghi waarin een doelstelling van 3% wordt bepleit als investering in kennis en wetenschap hetgeen volgens hem noodzakelijk is om het concurrentievermogen van Europa op peil te houden. Het antwoord van de minister in het derde verslag roept bij mijn fractie de volgende vragen op.
“Mogelijk zal in de toekomst ook weer meer ruimte zijn voor investeringen”, hoe weet deze minister dit? Is dat een aanname of een verwachting en zo ja waarop is die dan gebaseerd?
Vervolgens stelt de minister dat met de huidige beschikbare middelen de gestelde ambities op de OCW terreinen realiseerbaar zijn. Op welke ambities doelt de minister, kan hij deze toelichten met voorbeelden?
Afrondend Voorzitter, over de extra inzet voor het aantrekken van buitenlandse wetenschappers – waarom wordt daar een speciaal fonds voor opgericht, hoe wordt dat fonds gevuld en waar wordt dat geld aan besteed? Waarmee denkt de minister deze internationale topwetenschappers over te halen om in Nederland werkzaam te zijn? Hoe rijmt zich dat met de afbouw van in te zetten Nederlandse wetenschappers bij de universiteiten?
Voorzitter, ik kijk uit naar de beantwoording door de minister.