Meer dan 100 vragen aan Koolmees
Op dinsdag 9 maart – een week voor de verkiezingen – wordt er in de Eerste Kamer nog een debat gevoerd over het Pensioenakkoord. De 50PLUS-fractie diende alvast zijn vragen in aan minister Koolmees.
In totaal formuleerde senator Martin van Rooijen 57 vraagstukken over de uitwerking van het Pensioenakkoord, met daarin ruim honderd deelvragen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De 50PLUS-fractie schrijft de minister dat ze alle vragen graag volledig beantwoord zien. “Dat was namelijk bij de beantwoording van de vragen van 15 en 30 september 2020 geenszins het geval”, zegt Martin van Rooijen.
“De gepensioneerden hebben al de pech dat ze moeten invaren in een tijd dat de rente gedomineerd wordt door ingrepen van de ECB. Dit is een uitzonderlijke tijd met een uitzonderlijk lage rente, terwijl daadwerkelijk gerealiseerde rendementen veel hoger waren en zijn. Dit is dermate onrechtvaardig en betekent in feite legale diefstal. Dat is toch niet uit te leggen? “, aldus Martin van Rooijen.
Lees alle vragen die Martin stelden hieronder:
1. De uitbraak van het Coronavirus wordt in uw brief aangemerkt als uitzonderlijke economische situatie en daarmee als argument voor de vaststelling van de vrijstellingsregeling 2021. Het bijzondere is nu dat de snelle ontwikkeling van het Coronavaccin de oorzaak is dat de vrijstellingsregeling niet nodig is gebleken voor ABP en PFWZ, die in de gevarenzone verbleven. Deze pensioenfondsen zijn gered door de gong van het vaccin en daardoor van de beurzen. Jarenlang hebben de leden van de 50PLUS-fractie in Tweede en Eerste Kamer hier reeds voor gewaarschuwd. Daarom is destijds het initiatiefwetsvoorstel ingediend voor tijdelijke 2% rekenrente om kortingen te voorkomen. Dit voorstel werd verworpen in de Tweede Kamer. Nu heeft 50PLUS wederom een initiatiefvoorstel ter advisering gezonden naar de Raad van State waarin een 2% rekenrente wordt voorgesteld gedurende de transitieperiode. Kunt u uitleggen wat de bezwaren zijn tegen 2% rekenrente in het algemeen en tegen 2% rekenrente wanneer dit uitsluitend voor de duur van de transitie zou worden voorgesteld?
2. In de brief staat dat het betreffende wetsvoorstel medio 2021 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden, zodat het per 1 januari 2022 in werking kan treden. Acht u deze planning kansrijk, zeker nu onduidelijk is wanneer er een nieuw kabinet is? Is deze planning niet veel te ambitieus? De Tweede Kamer en de Eerste Kamer moeten immers voldoende de tijd krijgen voor een zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel. Is uitstel van invoering tot 2027 in dit verband te overwegen?
3. Erkent u dat de grootscheepse – door u niet wenselijk geachte – pensioenverlagingen minder het gevolg zijn van de Corona-epidemie dan van de steeds verder dalende rekenrente? De beurzen stonden eind 2020 wereldwijd op recordniveau. Hoeveel pensioenfondsen moeten toch korten en om hoeveel deelnemers gaat het? Welke zijn de risico’s dat eind 2021 de vrijstellingsregeling weer aan de orde moet komen op weg naar het nieuwe stelsel? Bent u bereid dan opnieuw de vrijstelling toe te passen? Wat gebeurt er als de dekkingsgraad eind 2021 onder de 90% ligt?
4. Erkent u dat kortingen niet nodig zouden zijn indien een rekenrente van 1% zou worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet? De dekkingsgraad stijgt dan met gemiddeld 15%. Erkent u dat een verlaging van de minimale dekkingsgraad van 104% naar 90% gelijk staat aan een verhoging van de rekenrente met 1%? Zo nee, waarom niet?
5. Waarom draait u niet aan de knop van de rekenrente, maar wel aan de knop van de dekkingsgraad, die toch vooral door de rekenrente wordt bepaald?
6. Klopt de volgende observatie van de aan het woord zijnde leden? De dalende rekenrente was ook de reden dat in het akkoord over de uitwerking van het pensioenakkoord in juli 2020 de rekenrente moest worden afgeschaft. Die rekenrente was nog onderdeel van het pensioen-akkoord van juni 2019. De President van DNB was er toen als de kippen bij om duidelijk te maken dat de buffers wel konden verdwijnen, maar dat de risicovrije rente de enig juiste rekenrente was. Daarom bleek de rekenrente onhoudbaar om de afgesproken pensioenambitie waar te maken. Vakbonden eisten rendement in plaats van rekenrente en eisten ook geen kortingen in het zicht van het nieuwe stelsel.
Waarom verordonneerde DNB dat als zonder risicovrije rente moest worden gewerkt, dit alleen maar mogelijk was door middel van een premieregeling? Maakt DNB uit wat er moet gebeuren? In plaats van de sociale partners? Vindt u het acceptabel dat DNB deze doorslaggevende invloed heeft? Waarop baseert DNB eigenlijk de overtuiging dat de risicovrije rente in alle gevallen de juiste rente is? Daarmee zegt DNB toch mogelijk dat de Europese pensioen-richtlijn en in het verlengde daarvan alle landen buiten Nederland het fout hebben?
7. Kunt u uitvoerig reageren op de brief van 60 prominenten aan de Tweede Kamer van 13 oktober 2019 getiteld “Huidige rekenregels pensioenen” en het daarbij behorende memo, getiteld “Ons pensioenstelsel verdient beter”, voor wat betreft de volgende geparafraseerde gedeelten, respectievelijk de door de aan het woord zijnde leden daarbij gestelde vragen:
– de brief en het memo beschrijven de feitelijke financiële ontwikkelingen bij onze pensioenfondsen en constateren dat deze aanzienlijk afwijken van de thans gehanteerde re-kenregels. Het memo wil tegenwicht bieden tegen onjuiste conclusies gebaseerd op een rekensystematiek die soms welhaast lijkt worden verdedigd om te kunnen korten. Het memo levert een pleidooi voor een rekensystematiek die meer aansluit bij de werkelijkheid, zoals dat ook expliciet door de Europese pensioenrichtlijn IORP 2 mogelijk wordt gemaakt.
– Wat zou volgens de briefschrijvers een oplossing zijn? Als we accepteren dat pensioenuitkeringen altijd aan een bepaald risico onderhevig zullen zijn omdat nu eenmaal het overgrote deel van de pensioen uitkomst afhankelijk is van onzekere beleggingsopbrengsten, dan is het ook redelijk dat risico deels in te prijzen. Immers, het huidige pensioencontract is op zichzelf al onzeker en die onzekerheid zorgt ervoor dat de verplichtingen kunnen worden verdisconteerd met rendementen die hoger zijn dan de risicovrije rente.
– Vanuit deze gedachtegang zou bijvoorbeeld het verwachte rendement uit twee componenten kunnen bestaan. Voor een deel gebaseerd op de risicovrije rente en voor een ander deel gebaseerd op de gerealiseerde rendementen. Bijvoorbeeld op basis van het voortschrijdend gemiddelde rendement van het pensioenfonds van de afgelopen 10 jaar.
– Er moet meer ruimte worden geboden aan de feitelijke rendementen van de fondsen en niet het hele stelsel alsmaar blijft opgehangen aan de risicovrije rente. Inhoudelijk biedt het huidige pensioencontract die ruimte en ook een nieuw contract moet dat liefst nog helderder doen. Anders rekenen we onszelf alleen maar verder de put in. Ons pensioenstelsel en zijn miljoenen deelnemers verdienen beter.
– Het kan toch niet waar zijn dat meer dan 60 deskundigen het fout hebben en alleen DNB de wijsheid in pacht heeft? Het tegenargument was dat een hogere rekenrente ten koste zou gaan van jongeren. Even los van het feit dat de huidige lage rente ten koste gaat van ouderen, is het toch niet juist dat jongeren slachtoffer worden van een prudente hogere rekenrente? Dat kan toch alleen maar optreden als de werkelijke rendementen in de toekomst nog lager zijn dan die prudente hogere rekenrente?
– Kan de minister in het verband met de brief reageren op de stelling van de vakbond VCP: Staatsleningen maken slechts een beperkt deel uit van de beleggingsportefeuille. Maar op het rendement van dit beperkte deel rekenen we volgens de huidige rekenregels wel de hele portefeuille af. Hier gaat het dus onder andere mis.
8. De leden van de 50PLUS-fractie lezen in uw brief: “Het voorkomen van pensioenverlagingen leidt er immers toe dat risico’s voornamelijk verschuiven van oudere naar jongere generaties, terwijl gedempte premies een omgekeerde verschuiving van financiële risico’s betekenen. Zo zijn er naast bovengenoemde effecten diverse andere effecten die de komende jaren tegen elkaar in werken”. Kunt u naar aanleiding van de hiervoor opgenomen passage over intergenerationele evenwichtigheid de volgende vragen beantwoorden:
– Wat zijn de ‘plus’-effecten van het voorkomen van kortingen?
– Wat zijn de effecten op het intergenerationeel evenwicht van de demping van de premies binnen de wettelijke mogelijkheden met verwacht rendement?
– Wat zijn de diverse andere effecten, naast de hier reeds genoemde effecten?
9. Kunt u reageren op de volgende observatie in dit verband: De daling van de rekenrente, inclusief de daling van de UFR, is een overdracht van vermogen van “oud” naar “jong” en demping premie eveneens waarbij het actuarieel bureau Mercer het in 2016 als volgt uitlegde: het aandeel in de reservering van verplichtingen voor gepensioneerden is teruggelopen van 39% naar 32% door de sinds 2007 gedaalde rekenrente van 4,3% naar 1,4%. Erkent u de juistheid van deze uitleg, en zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
10. Tot hoever is inmiddels het aandeel in de reservering van verplichtingen voor gepensioneerden nu gedaald vanwege de verdere daling van de rekenrente naar 0%?
11. Waarom was DNB destijds tegen het gebruik van het verwachte rendement voor de premieberekening? Waarom wilde DNB ook hier de risicovrije rente gebruiken? Waarom volgde de politiek het standpunt van DNB niet?
12. Kunt u motiveren waarom de politiek de premies laag wilde houden en daarom het gebruik van deze gedempte, niet kostendekkende premie doorzette? Wat vindt u achteraf van deze politiek afwijkende keuze? Erkent u de desastreuze gevolgen voor de dekkingsgraad en kortingen?
13. Klopt het dat dit besluit losstaat van de vraag of en in hoeverre het niet korten van pensioenen met de vrijstellingsregeling een argument zou zijn om de gedempte premie te blijven gebruiken? Wilt u bevestigen dat ook bij een dekkingsgraad van 100% de gedempte premie zou blijven bestaan?
14. Kunt u uitleggen waarom demping van premies verantwoord is, indien daarbij het verwacht rendement mag worden gebruikt, terwijl voor de verplichtingen de risicovrije rente moet worden gebruikt? Erkent u dat dit meten met twee maten is? Klopt het dat de demping van de premies een jaarlijks effect heeft op de dekkingsgraad van rond de 0,5 procentpunten en het totale effect inmiddels is opgelopen tot 6 procentpunten?
15. Hoe groot is de verschuiving van “oud” naar “jong” door de sterk gedaalde UFR?
16. Waarom leidt de vrijval van buffers bij een dekkingsgraad van boven de 100% niet tot indexatie?
17. Wat is de impact van de levensverwachting die gezamenlijk wordt gedragen, maar die veel groter is voor “jong” dan voor “oud”?
18. Klopt het dat de premiedekkingsgraad van het ABP vlak boven 60% ligt? Hoe groot zou de kostendekkende ABP-premie moeten zijn en hoe groot is de werkelijke ABP-premie? Hoeveel miljarden betaalt de Staat dan te weinig, vergeleken met haar deel van de kostendekkende premie? Kan een overzicht gegeven worden van de kostendekkende premie van ABP en de werkelijke betaalde premie sinds de invoering van de gedempte premie? De aan het woord zijnde leden verzoeken tevens om eenzelfde overzicht voor PFZW.
19. De aan het woord zijnde leden vragen u te antwoorden op vragen met betrekking tot het volgende citaat uit uw brief: “In mijn brief van 28 september jl. gaf ik aan dat het belangrijkste ijkpunt voor het transitie-ftk de werking van het nieuwe stelsel is en dat ik het transitie-ftk plaats in het kader van het realiseren van een verantwoorde, intergenerationeel evenwichtige overstap. Het transitie-ftk dient deze doelen te borgen, te zorgen voor transparantie richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en bestuurlijke rust te brengen”. De brief en het in consultatie gegeven conceptwetsvoorstel “Wet toekomst pensioenen” staan vol met deze termen. Erkent u dat dit veel te vage termen zijn om tot rechtvaardige oplossingen te komen tussen generaties en dat rechters weinig kunnen met deze vage termen? Invulling van dit soort open normen mag naar de mening van de aan het woord zijnde leden niet worden overgelaten aan de rechterlijke macht. De regering is hiervoor verantwoordelijk. Kunt u deze vage termen nader specificeren?
20. Kunt u uitleggen welke maatregelen zijn afgesproken in het FTK en in het Pensioenakkoord om intergenerationele effecten inzichtelijk te maken en daarover een gedetailleerd overzicht aan de Kamer sturen?
21. Hoe zal de volgende buitenwerkingstelling van het FTK plaatsvinden? De leden vragen dit naar aanleiding van de volgende passage uit uw brief: “Voor het transitie-ftk zullen namelijk de bestaande eisen die uit hoofde van het (M)VEV zijn gesteld, tijdelijk buiten werking worden gesteld. Dat betekent voor sommige pensioenfondsen een forse aanpassing van het perspectief de komende jaren. Op basis van het reguliere financiële toetsingskader zou voor een aantal grote fondsen bij de huidige dekkingsgraden bijvoorbeeld rekening moeten worden gehouden met forse kortingen van bijna 15%”.
22. Deze leden hebben de volgende vragen over de transitie. In uw brief lezen wij: “Gebruik van het transitie-ftk is optioneel en een keuze van het pensioenfonds”. Hoe moet een fonds een besluit nemen over invaren? Hoe kan een pensioenfonds nu al zeggen dat ze verwacht over te stappen? Er moet toch eerst veel meer duidelijkheid komen? Hoe is een faire keuze mogelijk? Hoe komt er voldoende draagvlak voor een besluit? Wat is daarbij de rol van de deelnemers? Wanneer moet een fonds de keuze maken? Blijft het transitie-ftk gelden zolang het fonds niet besluit niet over te stappen. Hoe wordt formeel vastgesteld dat een fonds het voornemen heeft over te stappen? En welke procedure zal dan daarvoor gelden?
23. En verder: “Op het moment dat een pensioenfonds het transitie-ftk verlaat omdat het besluit bestaande aanspraken niet in te varen naar het nieuwe stelsel, moet het bij het eerstvolgende meetmoment weer voldoen aan de regels van het (reguliere) ftk. De bestaande aanspraken vallen in dat geval weer onder het reguliere ftk.” Welke procedure geldt voor dit proces? Is er wel een faire keuze mogelijk voor een fonds dat niet kiest voor invaren aangezien die fondsen direct moeten voldoen aan de oude regels? Wordt het fonds niet onder grote druk gezet om te kiezen voor invaren, gelet op het direct weer vallen onder de oude regels? Is hier wel sprake van een zorgvuldige en faire afweging?
Is het wel fair dat dan direct gekort moet worden, terwijl bij invaren een toegroeipad geldt? Aan welke eisen moet een besluit tot verlaten voldoen? Hoe is de zeggenschap van deelnemers geregeld? Kunnen de precieze gevolgen worden aangegeven van een besluit tot verlaten. Erkent u dat dit tot gevolg heeft dat 15% korting zal plaatsvinden, zolang de rekenrente op het huidige extreem lage niveau blijft?
24. Kunt u een nadere uitleg geven van het proces van toegroeien naar 95% via een overbrug-gingsplan zoals in de volgende passage beschreven: “De richtdekkingsgraad is daarmee de financiële vertaling van de gemaakte afspraken over een nieuwe pensioenregeling, een nieuwe pensioenovereenkomst en over de vormgeving van de overstap naar het nieuwe stelsel. Een fonds dat gebruik maakt van het transitie-ftk moet uiterlijk op het moment van invaren en uiterlijk 1 januari 2026 de richtdekkingsgraad bereikt hebben. Hoe het fonds naar die richtdekkingsgraad toegroeit, geeft het aan in zijn overbruggingsplan, dat jaarlijks geactualiseerd wordt en bij de toezichthouder wordt ingediend. De richtdekkingsgraad kan niet lager dan 95% zijn”. Welke eisen worden aan dit overbruggingsplan gesteld?
25. Hoe wordt de richtdekkingsgraad vastgesteld en welke strenge regels worden aangepast? Deze vragen worden gesteld naar aanleiding van de volgende passages: “De richtdekkingsgraad van 95% is de dekkingsgraad die voor een gemiddeld fonds minimaal nodig is om in termen van netto-profijt een generatie-evenwichtige overstap te maken naar het nieuwe stelsel.” en “Berekeningen van DNB laten zien dat een gemiddeld fonds naar verwachting niet hoeft te korten tijdens de transitie om zijn ingroeipad naar de 95% richtdekkingsgraad op 1 januari 2026 te voltooien.” Wat is een gemiddeld fonds en welk uitgangspunten liggen daaraan ten grondslag? Hoeveel deelnemers zouden onder dit gemiddeld fonds vallen? Wat zijn de gevolgen voor de fondsen die buiten het criterium van gemiddeld fonds vallen? Hoeveel deelnemers zijn dat die dan ook met kortingen te maken krijgen? Wat is generatie-evenwichtig? Kan het zogenaamde netto-profijt worden uitgelegd? Is er een andere methode mogelijk dan die van het netto-profijt?
26. Kunt u uitleggen waarom net als bij de vrijstellingsregeling in het transitie-ftk altijd een minimale dekkingsgraad van 90% geldt? De vraag is welke minder strenge regels mogelijk zijn in dat geval.
27. Welke specifieke regels gelden voor de gedeeltelijke indexatie voor fondsen die gebruik maken van het transitie-ftk waarbij een verlaagde indexatiegrens geldt? Die fondsen mogen vanaf 2022 de pensioenen gedeeltelijk verhogen vanaf een dekkingsgraad van 105%. Bij welk percentage mag volledige indexatie plaatsvinden?
28. Waarom moet er in 2022 onvoorwaardelijk gekort worden zodat de 95% weer wordt bereikt, als op basis van het herstelvermogen uit het overbruggingsplan het niet mogelijk is om de 95% te bereiken voor 2026? En waarom mag die korting niet gespreid worden?
29. Kan nadere uitleg plaatsvinden over de volgende passage: “Indien het herstel zich vervolgens conform het overbruggingsplan voltrekt dan zijn verdere kortingen niet nodig. Mochten in latere jaren toch kortingen nodig zijn om weer op het ingroeipad naar de richtdekkingsgraad te komen, mogen pensioenfondsen die kortingen tijdsevenredig gespreid doorvoeren over het aantal jaren tot 2026”. Waarom is spreiding hier wel mogelijk en over relatief korte periode, zo vragen de aan het woord zijn de leden.
30. Hoe kan de premiedekkingsgraad heel concreet bijdragen aan de financiële positie van het fonds, wanneer pensioenfondsen in hun overbruggingsplannen dit moeten aangeven met het oog op de transitie?
31. Kunt u bevestigen dat de gedempte premie blijft bestaan tijdens de transitie tot 2026? Betekent dan dat deze gedempte premie het vertrekpunt is voor de premiestelling bij de aanvang van het nieuwe stelsel?
32. Erkent u dat dan de premiedekkingsgraad van gemiddeld 70% daarmede definitief is met alle gevolgen van dien voor de dekkingsgraad tot 2021 en tot 2026? De gedempte premie heeft dan 20 jaar bestaan. Hoe is dit te verdedigen? Kan een overzicht worden gegeven van de gevolgen voor de dekkingsgraad van de gedempte premie sedert de invoering?
33. Het advies van de Commissie Parameters is overgenomen en wordt stapsgewijs geïmplementeerd. Welke zijn de aanvullende vragen bij de transitie naar het nieuwe stelsel die niet aan deze Commissie zijn gesteld?
34. Het advies van de Commissie Parameters uit 2019 heeft betrekking op het huidige stelsel. Daarnaast is een scenarioset nodig voor het invaren naar het nieuwe stelsel. Een onafhankelijk, technisch advies zal worden gevraagd over deze scenariosets, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Hierover hebben zij de volgende vragen. Kunt u de onafhankelijkheid van deze advisering garanderen? Wat zijn de scenariosets en wat zijn de technische aspecten? Kan uitleg worden gegeven over de zogenoemde “Q-set” en wat daar de precieze gevolgen van zijn? Worden ouderenorganisaties bij de opdracht betrokken? Bent u bereid om de samenstelling en opdracht tevoren aan de beide Kamers voor te leggen?
35. Welke rekenrente zal gaan gelden voor het invaren? Wat is een rechtvaardige rekenrente of rendement? Zal dat de RTS van DNB zijn of is een opslag mogelijk van bijvoorbeeld 35% van het aandelenrendement, het zogenaamd beschermingsrendement in het nieuwe stelsel? Wat zijn de gevolgen van de eventuele overgang van de European Interbank Offered Rate (EURIBOR) naar de Euro Short-Term Rate (ESTER) rentebenchmark?
36. In welke mate blijft de RTS een rol spelen in nieuwe stelsel?
37. In uw brief lezen de leden van de 50Plus-fractie: “Het technisch advies staat los van eventuele herverdelingseffecten die kunnen optreden bij de transitie. De wenselijkheid van die effecten zal onderdeel zijn van de integrale besluitvorming over de transitie door sociale partners en pensioenfondsen”. Naar aanleiding van dit citaat vragen de leden van de 50PLUS-fractie welke correcties deze scenariosets kunnen hebben op deze herverdelingseffecten en of de her-verdelingseffecten blijven bestaan.
38. Wilt u bevestigen dat het toch niet zo kan zijn dat tot 2026 de gedempte premie blijft bestaan van gemiddeld 70%, die de komende vijf jaar nog een totaal negatief effect heeft op de dekkingsgraad van 4%? Zo ja, wat gaat u daaraan veranderen? Zo nee, waarom blijft gedempte premie bestaan?
39. Klopt de indruk van de aan het woord zijnde leden dat u tijdens de transitie de regels van het nieuwe contract zal toepassen? Zo ja, betekent dat dan dat zou worden vooruitgelopen op verwachte rendementen?
40. Waarom wordt de Commissie Parameters niet gevraagd om een nieuw advies uit te brengen ten aanzien van het nieuwe stelsel?
41. Wat vindt u van de redenering van de leden van de 50PLUS-fractie dat het logisch is dat de rekenrente niet wordt verlaagd in een transitie naar een nieuw stelsel waarin die rekenrente geen rol meer speelt?
42. Kunt u uitvoerig uitleggen wat de rechtvaardiging is van de daling van de dekkingsgraad met 10% die voortvloeit uit het advies van de Commissie Parameters en die tot achterstand leidt van 10 % t.o.v. het doel van 95%, met dus gevolgen voor korten en invaren? Die Commissie had onder andere geadviseerd over de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van de pensioenverplichtingen met een lange termijn (de Ultimate Forward UFR). De UFR daalt op basis van dit advies snel tot het niveau van de risicovrije rente met als gevolg een daling van de dekkingsgraad met 6%. Daar komt een daling van de dekkingsgraad bij van 4% door het effect van de gedempte premie. Het totale effect is een daling van de dekkingsraad met 10% voor de komende 5 jaar, zoals blijkt uit het afschrift van uw brief aan de Tweede Kamer van 28 september 2020.
43. Wilt u reageren op de kritiek op het transitie-ftk, zoals verwoord door de voorzitter van de Koepel van Gepensioneerden, de heer Van der Spek, in het interview in het Algemeen Dagblad d.d. 11 januari 2021. Hij eist dat de strenge regels tot 2026 direct van tafel gaan, omdat die een bom leggen onder het streven de pensioenen niet te korten in de komende vijf jaar. Er moeten nieuwe regels komen. Het soepel toepassen van bestaande regels is volgens deze koepel onvoldoende. De belofte van de minister van SZW en de sociale partners om indexatie snel mogelijk te maken blijkt een dode mus.
44. Kunt u uitvoerig reageren op de volgende opmerkingen over lifecycle-beleggen van de heren Frijns en Mensonides in hun position paper: Voor het pensioen van oudere deelnemers, boven 55 jaar, kan het lifecycle-beginsel desastreus uitvallen. Het toegekende pensioenvermogen kan zo met 20 a 40% of meer terugvallen, zonder herstel in de toekomst… De politiek kan niet wegkijken, want ze is hiervoor gewaarschuwd. Neemt u deze waarschuwing serieus? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van de opvatting van de heren Frijns en Mensonides dat gepensioneerden met terugwerkende kracht compensatie moeten ontvangen wegens de gedaalde rente?
45. Is het mogelijk dat u de Commissie Parameters vraagt om ook nog eens te kijken naar de parameters van de Commissie, met name voor wat betreft de inflatie, die door deze Commissie op 1,9% wordt gesteld, terwijl een veel lager getal van bijvoorbeeld 1,3% meer in de rede ligt? Een dergelijk lager getal zou voor de premie de komende jaren enige verlichting kunnen geven, zo stellen de aan het woord zijnde leden.
46. Kunt u nader ingaan op de verschillende effecten bij het bestuurlijk afwegingskader intergenerationele evenwichtigheid en bij het beoordelen op fondsniveau van de evenwichtigheid van het invaren zoals daar zijn de genoemde effecten: langdurig uitstellen kortingen, gebruik premiedemping, de gedaalde rente, de UFR en het moment van invaren.
47. Wat zijn de belangrijkste onderdelen van de handleiding die u zal opstellen en die gereed is bij indiening van het wetsvoorstel. Wat is de juridische status van deze handleiding?
48. Bent u bereid nog eens goed te kijken naar de effecten uit het verleden van de in vraag 46 genoemde vijf componenten (langdurig uitstellen kortingen, gebruik premiedemping, de gedaalde rente, de UFR en het moment van invaren). Wat zijn met name die effecten van de gedaalde rente incl. UFR en de premiedemping? Wilt u de Kamer hierover schriftelijk informeren? Bent u bereid tot inhaal van gemiste indexatie over te gaan, die al 20% bedraagt als gevolg van de strenge regels? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Hoe groot in miljarden beloopt de gemiste indexatie sedert 2008?
49. Wat vindt u van de opvatting van de Koepel van Gepensioneerden dat de onevenwichtigheden van het verleden moeten worden hersteld in het kader van de verdeling van de individuele vermogens? Er is de laatste jaren vermogen gevloeid van oud naar jong door de te lage premies en het lage rekenrendement.
50. Welke vraagstukken zijn geïdentificeerd bij het opstellen van het transitie-ftk die mogelijk spelen tijdens transitie en die nadere weging behoeven? Welke zijn dan dezelfde effecten die een rol spelen bij evenwichtigheid van het invaren, maar die ook een rol spelen tijdens de transitie op de ontwikkeling van de dekkingsgraad en de gevolgen daarvan voor premie, opbouw en uitkeringen?
Kunt u uitvoerig ingaan op het vraagstuk omtrent het eerste moment van invaren. In uw brief lezen de aan het woord zijnde leden dat het invaarmoment bepalend is voor de omzetting van het naar het voor het individu gereserveerde vermogen, waarbij de marktverhoudingen op een specifiek moment bepalend zijn voor de verdeling van het collectieve pensioenvermogen van het huidige naar het nieuwe stelsel. Is het rechtvaardig als dat gebeurt op het laagste renteniveau, zo vragen deze leden.
51. Bent u bereid om niet te korten in de transitie en ervoor te zorgen dat het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) van de dag voor en na het invaren gelijk blijft om te voorkomen dat het vertrouwen in het nieuwe stelsel een grote dreun krijgt?
52. Deze leden vragen u om een uitvoerige reactie op de volgende observatie:
Als de rekenrente naar 2% verhoogd zou worden:
– kan het bestaande prachtige stelsel blijven bestaan;
– kan ook de doorsneepremie afgeschaft worden in het bestaande stelsel; en,
– kan de compensatieproblematiek opgelost worden door de indexatieruimte die ontstaat door de 2%.
Klopt het dat het nu zo is dat het afschaffen van de doorsneepremie leidmotief is en daarom het stelsel moet worden afgeschaft om zo de compensatie met de dan ontstane ruimte voor indexatie mogelijk te maken? Is dit niet de omgekeerde wereld? Bent u bereid om in de consultatieronde de eerdergenoemde brief van prominenten de aandacht te geven die het verdient, zodat die brief niet aan dovemans oren is gericht? Kortingen blijven anders tot de verkiezingen in 2025 boven de markt hangen en dat kan funest zijn voor het nieuwe stelsel. Waarom zo moeilijk doen als het gemakkelijk kan? Immers, beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zo stellen de aan het woord zijnde leden.
53. Welke reactie geeft de minister op de brief die de vakbond VCP op 10 december 2020 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, waarin de VCP aandringt op een vaste rente van 2%, die rust geeft bij de pensioendeelnemers -zowel actieven als gepensioneerden- en de sector. Deze stelling sluit aan bij het eerdergenoemde initiatiefwetsvoorstel van 50PLUS. Bent u het eens met de stelling dat het toch niet zo kan zijn dat wordt ingevaren op het laagste renteniveau?
54. Is er al meer duidelijkheid over de wijze van invaren? Kunt u uitvoerig reageren op het aanvullende position paper van de heer prof. van Meerten van 13 november 2020 aan de Tweede Kamer en met name op de volgende drie onderdelen. (1) Het is echt de vraag of invaren de EU-toets haalt. (2) Er is gerede kans dat de grote verplichtstelling zal verdwijnen. (3) Op grond van het EU-Handvest kunnen fondsen en sociale partners direct aansprakelijk gesteld worden. Bent u bereid een EU-toets te verrichten of te laten verrichten over het invaren? En zo mogelijk ook over de grote verplichtstelling? Hoe wilt u hier zorgvuldige wetgeving voorbereiden, vooral ook omdat het eigendomsrecht in het geding is?
55. Erkent u dat lifecycle-beleggen de noodzaak versterkt om de premie te verhogen? Zo nee, waarom niet? Het is mooi dat hoge rendementen voor jongeren kunnen worden behaald terwijl ouderen het met lage rendementen moeten doen, maar bent u het ermee eens dat de vermogens van jongeren nog relatief laag zijn en die van ouderen juist hoog. Erkent u dat je over die hoge vermogens, nu een hoog rendement maakt? En is dat niet nodig om voldoende vermogen te hebben voor de toegezegde uitkering?
56. Kan worden toegelicht op welke wijze het collectieve bezwaarrecht de verzwaarde rol van het verantwoordingsorgaan voldoende tegemoetkomt aan het schrappen van het individueel bezwaarrecht. Hoe kan de positie van gepensioneerden versterkt worden die in dit orgaan ver in de minderheid zijn, terwijl het bestuur bestaat uit de sociale partners.
57. Alle vragen van deze leden over de rekenrente en het invaren kunnen worden samengevat in een centrale slotvraag waarop deze leden u verzoeken een onderbouwd antwoord te geven. Waar is DNB in hemelsnaam mee bezig? Hoe kunnen wij de toezichthouder laten bepalen wat het toezichtkader is, terwijl wij die toezichthouder ook de macht hebben gegeven bestuurders van pensioenfondsen goed te keuren en beleid van pensioenfondsen te toetsen aan eigen uitgangspunten? Dit is naar de mening van de leden van de 50PLUS-fractie geen toezichthouder meer. Dit is een machthebber die zegt dat je alleen nog maar bij het kruisje kunt tekenen.
© 29 januari 2021