Wet versterking Groningen
Bij het debat over de Wet versterking Groningen opperde Kamerlid Gerrit Kan van Otterloo het idee om in het volgend kabinet een ‘minister van Herstel’ te benoemen.
Bij het debat in de Tweede Kamer over de Wet versterking Groningen vergelijk Kamerlid Gerrit Jan van Otterloo (foto) de situatie in Groningen met die van de toeslagaffaire. “In allebei de gevallen staan er de vingerafdrukken van Wiebes op. Dat wil niet zeggen dat hij uiteindelijk de schuldige is. Maar het is wel een bijzonder, mag ik zeggen. Dat verleidt mij ook tot de constatering dat de overeenkomst tussen beide is dat er niet alleen heel veel schade en leed is toegebracht aan mensen, maar ook dat er een worsteling is om dit geheel te herstellen. Dat brengt mij tot het idee dat de bestaande overheidsorganisatie niet in staat is om het probleem goed op te pakken. Misschien moet er in de volgende kabinetsperiode maar een ‘minister voor Herstel’ zijn. Herstel van de schade die is aangebracht door overheidsoptreden en herstel van vertrouwen. Want in beide gevallen is het vertrouwen in de overheid sterk geschaad door het optreden.”
De verdere inbreng van Gerrit Jan van Otterloo:
“Misschien mag ik hier even met die principiële vraag beginnen, want het is voor mijn fractie straks ook van belang hoe de bewindslieden, hoe het kabinet duidelijk kan maken dat dit ertoe leidt dat de zaken echt beter gaan. We zien het uit elkaar halen van herstel en versterking. Er zit een jaar tussen het behandelen van beide wetsvoorstellen. Nu, nét voor het verkiezingsreces, wordt dit wetsvoorstel nog behandeld. Ik zeg het collega Kops na: ik zie niet zo veel verschil tussen schade en versterking.
Want wat er ook gebeurt, je kunt hoogstens zeggen dat het versterken van vertrouwen wat traag gaat, maar schade aan gebouwen leidt tot de noodzaak om het geheel te versterken. Dat kan – we hebben al die plaatjes wel gezien – niet alleen door een stukadoor worden opgelost. Dat betekent dat je fundamenteel iets aan de situatie moet doen. Ik zie dat er blijkbaar veel juridische hiccups waren, maar hoe is nu feitelijk de start van de uitvoering van de afspraken in het kader van het bestuursakkoord? Wat levert dat nu op dit moment op, of is dat alleen meer overleg?
De vraag is ook hoe het staat met de uitvoeringscapaciteit. Als je er een procentueel sommetje op loslaat, zeg je dat er een geweldige sprong voorwaarts is gemaakt, maar dat komt doordat er maar zó’n klein beetje in het vorige jaar was gedaan dat het in 2020 een geweldige sprong voorwaarts leek. Dat is meer vergelijkbaar met een sprong voorwaarts van Mao dan dat het werkelijk iets betekent. Er is zoveel schade en – ik zeg het de collega’s na – als die in 2025 opgelost zou moeten zijn, heb je daarvoor een kabinetsperiode nodig. Dat bracht mij ook op een ‘minister voor Herstel’. Als de adviseurs zeggen dat het in dit tempo veel te traag gaat, betekent dat dus een noodzaak tot versnelling. Hoe wordt die versnelling dan ook werkelijk tot stand gebracht? Hoe wordt gezorgd dat het geheel niet verzandt in twee bestaande organisaties? Eén loket is altijd een prima begin, maar het gaat er ook om wat er achter dat loket gebeurt en in hoeverre er wordt samengewerkt.
Wij zijn blij dat de tevredenheid in het panel is toegenomen, maar we zijn ook heel benieuwd hoe het met de tevredenheid buiten het panel is. Ik weet dat ze met loting gekozen zijn, dus er heeft geen gebroken loting plaatsgevonden, mag ik aannemen. Het gaat er natuurlijk wel om dat je kijkt hoe de hele bevolking het vertrouwen krijgt. Dat vertrouwen wordt overigens niet versterkt door de beperking tot gemeenten. Dat vertrouwen heeft betrekking op de hele provincie en het vertrouwen in de overheid dat die in staat is om de problemen op te lossen. De vergelijking werd ook gemaakt tussen gekend onrecht en ongekend onrecht. Het is in beide gevallen onrecht dat je moet oplossen. Ik kan u zeggen dat bij Ongekend onrecht de wijze waarop de overheid de schade in Groningen afhandelt wordt gezien als voorbeeld van hoe het niet moet, namelijk heel traag en heel bureaucratisch. Goed optuigen, maar vervolgens schort het aan de uitvoering. Het gaat echt om de uitvoering, om het vertrouwen te kunnen herstellen. Er moet wat dat betreft voor worden gezorgd dat er veel meer meters worden gemaakt dan tot nu toe is gebeurd.
Dit wetsvoorstel biedt een grondslag waarmee IMG en NCG de gegevens kunnen uitwisselen, om zo het geheel op elkaar af te stemmen. Dat afstemmen mag weer niet leiden tot vertraging. Het is natuurlijk vaak wel het gevolg van de bureaucratie dat afstemming eerder leidt tot vertraging dan tot versnelling. We hebben daar in de schriftelijke vragenronde vragen over gesteld. Hoe staat het met de voortgang in de ICT? Er wordt gezegd: het wordt op een doelmatige wijze ingericht via een veilige digitale verbinding, conform de geldende privacyregels. Dat mogen we dan hopen, maar de overheid heeft niet zo’n geweldige reputatie als het gaat om privacy. Tegelijkertijd wordt privacy vaak gebruikt om het gebrek aan voortgang te maskeren als er iets misgaat. We willen niet in dat soort discussies terechtkomen.
Dat leidt ook tot de vraag: wie heeft de lead als het gaat om combinatiedossiers? Wie is dan degene die de knopen doorhakt? Of is het toch weer op elkaar wachten, waarbij in gezamenlijkheid moet worden beslist? Ergens moet er iemand zijn die zegt: dit is het geval, hier ligt het zwaartepunt bij versterken en hier ligt het zwaartepunt bij schadeafhandeling of cosmetische operaties. Wat wij ook gemist hebben, is het volgende. Wij richten ons natuurlijk op het leed van de Groningers zelf, maar de versterking heeft ook betrekking op infrastructurele voorzieningen in dit gebied. Ik noem de wegen, de dijken en dergelijke. Daar zien wij niet veel van terug. Wat kan dit wetsvoorstel op dat terrein betekenen?
Ons oordeel laten we afhangen van de antwoorden en van de wijze waarop de amendementen al dan niet succesvol zullen worden afgehandeld.”
© 10 februari 2021